Publicatiedatum: 18 juni 2025

Ze bellen vaak, komen te laat of juist te vaak, zijn veeleisend of ontwijkend, snel gekrenkt of ongrijpbaar. Patiënten met een persoonlijkheidsstoornis kunnen soms veel losmaken, niet alleen in het behandeltraject, maar ook in het hoofd van de arts. “Voor je het weet ga je overcompenseren, vermijden of je ergeren”, zegt GZ-psycholoog en psychotherapeut Thom van den Heuvel (Radboudumc). “Zeker jonge artsen, die sterk gericht zijn op contact en erkenning, lopen het risico zichzelf daarin kwijt te raken.”

Persoonlijkheidsstoornissen zijn allesbehalve zeldzaam. Volgens Van den Heuvel wordt bij ongeveer één op de tien patiënten de behandelrelatie bemoeilijkt door onderliggende problematiek, zoals borderline, narcisme of paranoïde, afhankelijke of dwangmatige trekken. “Deze relatief kleine groep is verantwoordelijk voor zo’n 40% van het zorggebruik”, zegt hij. “Niet alleen omdat ze vaker lichamelijke klachten hebben, maar ook omdat de communicatie moeizaam verloopt, therapietrouw hapert en inschatting van zorgbehoefte ingewikkeld is. Het contact met deze patiënten vraagt meer tijd en legt tegelijk emotionele druk op de arts, juist doordat hun gedrag moeilijk te duiden is.”

Wat maakt de omgang met deze patiënten zo lastig?
“Het gedrag van patiënten met een persoonlijkheidsstoornis is vaak tegenstrijdig. Zij proberen zich staande te houden in stressvolle situaties, maar doen dat op manieren die averechts werken. Iemand wil bijvoorbeeld serieus genomen worden, maar stelt zich zo dwingend op dat je juist afstand voelt. Of iemand klampt zich vast, terwijl jij ruimte nodig hebt om helder te blijven denken. En wat je ook doet, het lijkt nooit genoeg of komt verkeerd over.”

Bron: Academie Nieuwe Zorg